Léon Giesen over lange termijn Industriebeleid. Als voormalig directeur van Scheuten Glas en Solar uit Venlo is hij nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van zonnepanelen, een industrietak die momenteel geheel in Chinese handen is. Deze ervaringen hebben hem interessante inzichten opgeleverd over internationale industriepolitiek en de gevolgen daarvan voor lokale industrie. Dit artikel schildert het belang van een opleidingssysteem om flexibel op de markt te kunnen blijven inspelen.

Het slechte nieuws

Leon GiesenDe avonturen van Scheuten in de solar markt zijn niet gestart vanuit de Monozukuri filosofie maar gewoon uit gezond Nederlands zakenmanschap. Scheuten maakt glas en natuurlijk dachten wij na over de vraag: “Welke markten in de toekomst zijn interessante glastoepassingen?” Zonnepanelen leek een goede groeimarkt om in te stappen en aanvankelijk gebeurde dat ook met succes. Totdat China met zijn geleide economie eveneens besloot in die wereld te stappen. En hoe gaat dat dan in een geleide politiek? De Partij kondigt de strategie af, stelt middelen beschikbaar en vele ondernemers al of niet met relaties met de Partij stappen in een dergelijke opportunity. Overal in het land worden fabrieken uit de grond gestampt en de productie begint. Het duurt één tot twee jaar voordat zo’n schip op stoom is, en dan komen er massa’s zonnepanelen. Om een lang verhaal kort te maken: momenteel staan er in China zoveel fabrieken dat deze de wereldvraag twee tot drie keer aankunnen. Op de kades van alle havens ter wereld staan containers vol zonnepanelen, die staan voornamelijk in de weg. Er moet dus weer wat verzonnen worden om ze daar weg te krijgen en de enige echt geschikte plaats daarvoor is ergens in de zon waar elektriciteit nodig is. Om ze daar snel te krijgen is een lage prijs een effectieve strategie. In de hevigste periode van deze downfall zakte de prijs van zonnepanelen met 75%, gemeten over één jaar. Door deze wijze van dumping is de Europese solar industrie in zwaar weer terecht gekomen en op de wereldschaal geminimaliseerd. China is nu de wereldmarktleider. Hun strategie is dus geslaagd.

Het goede nieuws

Ook de Chinezen verdienen natuurlijk geen stuiver meer aan zonnepanelen. Ze hebben de prijs naar ‘jeweetwel’ geholpen, terwijl hun lonen met 10 tot 15% per jaar stijgen. Voordeel hiervan is wel dat zonne-energie hierdoor in record tempo zo goedkoop is geworden dat het economisch gezien rendeert. Wil je in China nog goedkope arbeidskrachten vinden dan moet je steeds verder het binnenland in. Over het algemeen geldt: hoe verder van de haven, des te lager het loon. En de afstanden zijn al een enorme handicap. Fysiek in kilometers, maar ook cultureel gezien.

Een totaal ander beeld zien we op het moment dat de markt normaliseert, dan kunnen wij weer concurreren met China.
Van oorsprong Nederlandse producten worden nota bene al weer teruggehaald uit China. Een goed voorbeeld hiervan heb ik gezien in de toeleverancier industrie. Een product dat vijf jaar geleden naar China is verhuisd komt nu weer terug omdat de totale kosten, inclusief de extra kosten in de supply chain, hoger zijn voor een product uit China dan voor het in Nederland geproduceerde onderdeel. Als bijkomend voordeel van productie in Nederland is ook nog dat het samen ontwikkelen vele malen efficiënter gaat, denk alleen maar aan communicatie en bescherming. Dat betekent dat het in bijvoorbeeld West Europa inmiddels al weer goed mogelijk is met industrie geld te verdienen. Dat is niet alleen meer voorbehouden aan de zogenaamde ‘hoogwaardige industrie’, zoals je nog steeds op de website van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kunt lezen. Dus wat let ons om de draad weer op te pakken waar wij hem in pak ‘m beet 1985 hebben laten vallen.

Laagwaardige industrie

Ik heb de economische grillen vanaf de tachtiger jaren zeer nadrukkelijk meegemaakt. De Business Process Reengineering, IT-bubble, de export van werk naar lage lonen landen en de tegenstromen als TPM, WCM en Six Sigma. De politiek vindt industrie sowieso niet sexy, maar als het dan maar hoogwaardig is dan kunnen wij daar misschien nog wel een stukje brood mee verdienen. Wat ik zelf tijdens die stromingen ook niet door had is het volgende. Wanneer je het woord hoogwaardig in de mond neemt, suggereer je meteen dat alles dat niet binnen die scope valt dus laagwaardig is. En zonder er bij stil te staan devalueerden al die industriële instituten, opgebouwd in de negentiende en twintigste eeuw, tot dinosauriërs waar niemand meer veel mee op had. Het was niet meer sexy om met je handen te werken, vakmanschap verdween. Een technisch vak leren op de ambachtsschool of op de werkvloer was passé. “Zo verschrikkelijk twintigste-eeuws!” Terugkijkend hebben we veel verloren laten gaan.

De gebakken peren

Het goede nieuws is dat wij, Nederlanders, Westeuropeanen, onze economie weer kunnen versterken met een breed scala aan industriële activiteiten. Dus zet de prik maar weer op de afkortbanken, de dieptrekmachines, de bewerkingscentra, de coatingstraten en de assemblagelijnen. En zet het internet maar vol met personeelsadvertenties. Goed opgeleide jonge mensen zat!
Alleen niet in de techniek. Dat vakmanschap is bijna uitgestorven. Waar zijn de instituten waar je kunt leren hoe je dingen maakt? Waar is de trots om een matrijs op de micron nauwkeurig af te kunnen werken? En wie kan er aluminium en roestvast staal lassen? Wat ons rest zijn de weinige vaklieden die nu nog in de industrie actief zijn. Met die mensen moeten wij een jonge generatie weer een vak gaan leren, nadat wij er in geslaagd zijn hen daartoe te inspireren. Wij moeten realiseren dat een gezonde economie niet zonder een gezonde secundaire sector kan, net zo min als zij zonder de primaire sector kan. Het is als het ware net als met de piramide van Maslow. Je kunt je pas ontwikkelen op een bepaald niveau wanneer alle niveaus daaronder goed verzorgd zijn.

Kenniseconomie en dienstverlening zijn ten dode opgeschreven als zij niet gesteund worden door een brede primaire sector, bestaande uit land-, tuin- en mijnbouw, visserij en de industrie als stevige secundaire sector. Er moet namelijk fysieke, verhandelbare waardevermeerdering plaatsvinden voordat je dienstverlening kunt betalen.

Of denkt u dat de Chinezen bij ons langskomen om hun kennisontwikkeling aan ons te verkopen? Ik denk dat zij dat liever zelf doen en volgens mij zijn ze daar al lang mee begonnen.

Meesterschap

 

Aantrekkelijke uitdaging

De kunst wordt dus om een nieuwe moderne primaire en secundaire sector te ontwikkelen. En ik wil mij in dit artikel graag beperken tot de secundaire sector. Wat wij daarvoor nodig hebben is tenminste een nieuwe generatie van vaklieden. En waar komen die vandaan? Van de scholen natuurlijk maar daar kun je geen vakman worden. Als wij naar het verleden kijken dan zien wij in de overdracht van vakmanschap altijd een vorm van de oude gildestructuur terug. Meesters, gezellen en leerlingen. Een handjevol meesters zijn er op dit moment nog actief in onze fabrieken. Dat zijn de veertigplussers. En gelukkig zijn er weer jongeren die graag met hun handen willen werken. Of zoals ik eens een directeur van een technische school hoorde zeggen: “Jongeren die hun hersens in hun vingers hebben zitten.” En leerplekken natuurlijk. Bij voorkeur in de praktijk naast die vaklieden die er nog zijn. Daar moet het industriebeleid zich op gaan richten. En snel ook, want nu zijn er nieuwe vaklieden nodig en hun leermeesters zijn er ook nog. Wel is er sprake van een ‘lost generation’ aan meesterschap en laten wij alles in het werk stellen de schade daartoe te beperken. Want met twee ‘lost generations’ ben je verloren. Dat kunnen wij op eigen kracht niet meer herstellen.