‘Hij ziet er een beetje warrig uit en draagt een professorbrilletje’, beschreef de toen 13-jarige Esther Wittenberg ondernemer Eckart Wintzen in 1990 in een interview voor NRC Handelsblad. Ze sprak hem naar aanleiding van de publicatie van het eerste jaar­verslag voor kinderen, uitgebracht door zijn bedrijf BSO. ‘Verder heeft hij wel iets van een clown, door z’n ogen – z’n wenkbrauwen hangen er zo grappig boven en er zitten lichtjes in – en door z’n knalgele stropdas met zwarte dingetjes erop.’

Cellenstructuur

Eckart Wintzen (1939-2008) studeerde enkele jaren wiskunde in Leiden en zette toen zijn eerste schreden op het pad van de automatisering bij Philips. In 1976 richtte hij het Bureau voor Systeem Ontwikkeling op. In 1990 nam dit de af­deling interne auto­matisering van Philips over. En het maakte het dus als eerste be­drijf ter wereld een jaarverslag dat ook kinderen konden lezen en begrijpen. Tegen de jonge Esther Witte­man vertelde Wintzen hoe BSO zich onderscheidde van andere (soft­ware) bedrijven: door haar cellenstructuur. ‘Wij [hebben] onze 1.500 mensen (…) opge­splitst in dertig verschillen­de bedrijfjes, die helemaal zelfstandig mogen werken (…). In de meeste gro­tere bedrijven heb je een deftige directeur en daaronder heb je nog alle­maal andere di­recteuren en allemaal secreta­riaten, een stafdienst voor inkoop, een staf­dienst voor ver­koop, een stafdienst voor productie en projecten. […] Nou, die hebben wij dus niet. Als BSO Eindhoven men­sen nodig heeft, zetten ze zelf een advertentie, en dat is veel leuker werken, want dan kunnen ze zelf een aardige vent uitzoeken met wie ze willen werken. Bij ons zoekt dus iedereen zijn eigen medewerkers uit.

Later deed Wintzen zijn filosofie nog eens uit de doeken in het boekje Eck­hart’s Notes. Binnen de oorspronkelijke BSO was een business cel verantwoordelijk voor haar eigen omzet en operatie. De cel­len regelden hun bedrijfsvoering zelf, zodat de organisatie geen stafafdelingen ontwik­kelden. Als een cel groter werd dan zo’n vijftig à zestig me­dewerkers, dan splitste een deel zich af. Er werd uit eigen gelederen een nieuwe di­rec­teur benoemd, en vervolgens gin­gen twee cellen ver­der met ieder ongeveer dertig mede­werkers. Zo kon BSO uitgroeien tot een multinational zonder het kleinschalige en fa­miliaire te verliezen.

Delegeren van verantwoordelijkheid

Het opdelen in cellen kwam in feite neer op het delegeren van verantwoordelijk­heid. De cellen kreeg van Wintzen namelijk wel doelstellingen mee, zoals de hoogte van omzet en winst, het niveau van tevredenheid onder klanten en mede­werkers. De cel mocht zelf bepalen hoe zij deze doelen haalde. Ze wierf zelf op­drachten; bepaalde zelf wat ze besteedde aan perso­neel, marketing en administratie; en maakte een eigen winst- en verliesrekening. Ze rapporteerde elke maand aan de moederorganisatie over zaken als omzet, kosten, resultaten, medewer­kers, uitvalpercentages, uitstaande facturen, en pro­ductiviteit. Deze rapportages deelde het moederbedrijf met alle andere cellen, met als doel de concurrentie tussen de cellen aan te jagen.

‘Hoe zorg je nou dat er tussen al die zelfstandige cellen toch nog een zekere cohe­rentie blijft?’ vroeg Wintzen zich in zijn boek af. ‘Als je be­drijf uit tientallen losse on­derdelen (cellen) bestaat, werkt dat natuurlijk alleen als iedereen aan dezelfde doelstel­ling en met dezelfde kwaliteitsstandaard werkt.’ Daarvoor was de mission statement belangrijk. ‘De bedrijfsdoelstelling is het harde funda­ment: daar staat in welke markt je met wat wilt helpen en met welk kwaliteitsniveau.’  Wintzen werkte die kwaliteitsstandaard uit in ver­schillende deelstandaarden. Hij schreef: ‘zonder ‘standaards’ strandt iedere po­ging om tot een celstructuur te komen in een hope­loze verzameling bedrijfjes die als los zand aan elkaar hangen.’ Hij onder­scheidde ‘knetterharde’ standaards en zachte. Tot de harde behoorden de centraal ont­wikkelde admi­nistratiesoftware, het projecthand­boek, het personeelshand­boek en het huisstijlhandboek. De zachte standaards waren ‘belang­rijke gewoontes en gebruiken’, waarvan hij er in zijn boekje een hele waslijst op­somde (hij tekende erbij aan dat dit zijn eigen huisregels waren en dat andere organi­saties ui­teraard andere huisregels konden hanteren).

Grenzen aan de celgroei

In 1996, toen BSO inmiddels zesduizend medewer­kers telde, verkocht Wint­zen het aan Philips. Dit voegde BSO samen met de eigen automatiseringspoot tot BSO/Origin. Vier jaar later kwam BSO/Origin in handen van het Franse Atos con­cern, dat doorgroeide naar meer dan honderdduizend medewer­kers wereldwijd. De cel­struc­tuur verdween. De management consultant Gyuri Vergouw, die na Wintzens dood in 2008 een In Me­moriam schreef, meende: ‘voor veel mensen leek (…) de aanpak van Wintzen de nieuwe succesformule voor de toekomst van grote be­drij­ven. Zover is het echter nooit gekomen. Wat Wintzen en zijn charismatische aan­pak wel lukte, werkte elders niet of nauwelijks. Ten tijde van de verkoop van BSO wa­ren er al interne geluiden te horen die liever directe lei­ding van hogerop zagen.’

In de komende blogs gaan we de verschillende vormen van werken in teams ontdekken. Houd ons blog daarom in de gaten voor het volgende deel!

Wil je weten wat we in jouw organisatie kunnen doen? Laat het ons weten. Op grond van ons realisme hebben we al veel potentiële verbeteringen ontdekt en doorgevoerd. Je kan ons bereiken via steven.blom@blomconsultancy.nl of 06 – 53 16 49 40.